top of page
habsburgsetijd.png

Habsburgse tijd

De Habsburgse Nederlanden was een benaming voor de Lage Landen gedurende de tijd dat ze geregeerd werden door vorsten uit het huis Habsburg. Deze periode begon in 1482 en eindigde voor de Noordelijke Nederlanden in 1581 en voor de Zuidelijke in 1795.

Het begrip Habsburgse Nederlanden is in twee betekenissen gebruikt. Eerst verwees het naar een periode dat alle Nederlanden een Habsburgse landsheer hadden. Later, toen alleen nog de Zuidelijke Nederlanden onder het huis Habsburg vielen, werd het een synoniem voor 'Zuidelijke Nederlanden'.

Sinds het aantreden van koning Filips II van Spanje in 1555 spreekt men ook wel van de Spaanse Nederlanden. Even, tot 1581, gold dat ook voor alle Zeventien Provinciën, maar in dat jaar scheidden zich hiervan de noordelijke provinciën af. Na een gedeeltelijke Spaanse herovering werden de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bij de Vrede van Münster van 1648 ook internationaal als onafhankelijk erkend. Spaanse Nederlanden werd dus ook een synoniem voor de Zuidelijke of Habsburgse Nederlanden, geregeerd door de Spaanse tak van het huis Habsburg. In 1713 vervielen zij aan de Oostenrijkse tak van het huis Habsburg en werden tot 1795 vaak Oostenrijkse Nederlanden (Latijn: Belgium Austriacum) geheten, soms ook wel keizerlijke Nederlanden omdat de Habsburgse landsheer dan meestal ook keizer van het Heilige Roomse Rijk was, waartoe deze landen sowieso nog behoorden. Deze werden toen tezamen met de noordelijke Republiek door de Eerste Franse Republiek ingelijfd.

​

Concessio Carolina 30 April 1540 / Stroppendragers

Met de zogeheten Concessio Carolina van 30 april 1540 maakte Karel V een eind aan de macht van de gilden en strafte de stedelijke regenten door hen blootsvoets in een boetekleed en met een strop rond hun hals vergiffenis voor hun daden te laten vragen. Gentenaars heten daarom nu nog stroppendragers. Een aantal van hen liet hij terechtstellen.

Aan het hof van zijn tante Margaretha werd Karel vanaf 1507 in de praktijk opgevoed door Willem II van Croÿ, heer van Chièvres en Adriaan van Utrecht, de latere paus Adrianus VI. Naast de klassieke ridderlijke vaardigheden, zoals het zwaardvechten en de jacht, probeerden zij hem ook de nieuwe humanistische idealen bij te brengen, maar daarvoor interesseerde de jonge Karel zich een stuk minder. Grootkanselier Jean le Sauvage bracht hem de beginselen van politiek en bestuur bij.

Aan het Bourgondische hof was Frans de voertaal en daarmee was dit Karels moedertaal. Voor de dagelijkse omgang had hij ook het Diets of Nederduits geleerd, de taal van zijn onderdanen in de Nederlanden. Tijdens zijn eerste reis naar Spanje leerde hij ook Spaans. Volgens de overlevering zou hij in latere jaren gezegd hebben: Ik spreek Spaans tegen God, Italiaans tegen vrouwen, Frans tegen mannen en Nederduits tegen mijn paard.

​

Columbus 1451-1506 / Amerika 1492

Christoffel Columbus (Italiaans Cristoforo Colombo, Spaans Cristóbal Colón, Portugees Cristóvão Colombo, Latijn Christophorus Columbus; Genua, 1451Valladolid, 20 mei 1506) is de beroemdste ontdekkingsreiziger uit het tijdperk van de grote ontdekkingen. Hij maakte naam door zijn 'ontdekking' van Amerika onder Spaanse vlag in 1492.

​

Paus Adrianus VI (1459 –1523)

1490-1515 Hoogleraar, vicekanselier, rector alsook kanunnik en deken[bewerken | brontekst bewerken]

De kerkelijke loopbaan van Adrianus begon met zijn priesterwijding op 30 juni 1490. Hij was er verbonden aan het Groot Begijnhof en zetelde in het kapittel van de Sint-Pieterskerk in Leuven. Daarbovenop werd hij van 1492 tot 1507 pastoor extra locum, dat wil zeggen: zonder er te wonen, van Goedereede en Ouddorp op Westvoorn. Hij was eveneens als kanunnik verbonden met het kapittel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Antwerpen, deze van Anderlecht en van Utrecht. In 1497 werd hij deken van de Leuvense Sint-Pieterskerk en daardoor ook vicekanselier van de universiteit.[7] Door de frequente afwezigheid van de kanselier was dit een zeer belangrijke functie.

Als hoogleraar publiceerde hij twee theologische werken: de Quaestiones Sententiarum en de Quaestiones Quodlibeticae.[8] Deze werken werden herdrukt aan de Universiteit van Parijs en leidden naar contacten met de toenmalige paus Julius II over theologische vraagstukken.

Voorts was hij er ook tweemaal rector (in respectievelijk 1493 en 1500-1501). In 1515 verliet hij de Universiteit van Leuven (zie hieronder).

Leermeester van Karel V 1507[bewerken | brontekst bewerken]

 

Door zijn stichtelijke en vrome levensstijl maakte hij naam. Deze eigenschap zorgde ervoor dat keizer Maximiliaan I hem in 1507 benoemde tot opvoeder en een van de leermeesters van zijn toen 7-jarige kleinzoon prins Karel, de latere keizer Karel V, tevens kleinzoon van Ferdinand II van Aragon,[4] die een jaar eerder vorst van de meeste Nederlandse gewesten was geworden. Karel verbleef op het hertogelijk kasteel van de Keizersberg in Leuven bij zijn tante Margaretha van Oostenrijk, samen met zijn jonge broer Ferdinand. Adrianus gaf er onderricht aan de jonge Karel. Later zou de vriendschap die toen met Karel ontstond een obstakel blijken voor de verzoening van de Franse koning Frans I van Frankrijk met Karel.

1515 Toezicht op de handel in dijkaflaten[bewerken | brontekst bewerken]

 

In de nazomer van 1515 werd Boeyens door paus Leo X aangesteld tot pauselijk commissaris (toezichthouder) op de handel in dijkaflaten, een innovatie van de jonge landsheer Karel V. Onder zijn supervisie werden kerken aangewezen, waar gelovigen de aflaten konden verkrijgen. Ook moest hij erop toezien, dat er geen misbruik van de handel in aflaten werd gemaakt en dat de ingezamelde gelden hun uiteindelijke doel zouden bereiken: 1/3 deel was voor het Vaticaan ten behoeve van de bouw van de Sint-Pietersbasiliek, 2/3 deel ging naar de schatkist van Karel V met als beoogde bestemming de verbetering van de dijken.

1515 Diplomatieke missie naar Spanje[bewerken | brontekst bewerken]

 

In 1512 had de katholieke koning Ferdinand II van Aragón, na de dood van Isabella I van Castilië, een testament laten maken waarin hij zijn naamgenoot Ferdinand, de broer van Karel, benoemd had tot regent en opvolger. Voor Karel stond er veel op het spel: het verlies van de Spaanse landen, de Beide Siciliën en Amerika.

Karel vroeg Adrianus of hij wilde proberen het testament te laten veranderen en Karel erfgenaam te maken. In 1515 vertrok Adrianus naar Spanje, waar hij met argwaan werd ontvangen door Ferdinand van Aragón. Hoe de onderhandelingen liepen is niet duidelijk. Enkele bronnen beweren dat Adrianus beroemd was om zijn onderhandelingskunst. Hij zou ook nu goed werk geleverd hebben. Andere bronnen beweren het tegenovergestelde. Velen waren volgens hen namelijk teleurgesteld in de resultaten die behaald waren en ze beschuldigden hem daarom van onhandigheid en onbekwaamheid. Dit was echter wel zijn eerste diplomatieke ervaring.

​

Desiderius Erasmus van Rotterdam

Erasmus dankt zijn voornaam aan de in de 15e eeuw populaire heilige Erasmus van Formiae,[2] van wie ook zijn vader Gerard een devote vereerder was.[noot 1] Dat hij eerst Geert Geerts (ook Gerhard Gerhards of Gerrit Gerritsz) zou hebben geheten,[3] is een legende die pas in de 17e eeuw is ontstaan.[4] Zijn geboorteplaats is Rotterdam, maar op een bekend houten borstbeeld staat Goudæ conceptus, Roterodami natus (Latijn: in Gouda verwekt; in Rotterdam geboren). Volgens een notitie van de Goudse historicus Renier Snooy (1478-1537), zou Erasmus in Gouda zijn geboren. Erasmus zelf schreef echter (in het Latijn) dat hij geboren was in Rotterdam.

Erasmus was een onwettig kind; in die tijd sprak men van een defectus natalis. Zijn vader, die hij Gerardus noemt, was een priester in Gouda en zijn moeder diens huishoudster. De moeder van Erasmus, Margaretha, die als familienaam Rogerius (Rutgers) zou hebben gehad, was een dochter van een chirurgijn uit Zevenbergen. Zijn vader Gerardus was van tien broers de op een na jongste en men besloot dat "uit zovelen er één aan God gewijd zou worden" – en dat werd hij.[5]

De moeder heeft haar zwangerschap waarschijnlijk in Rotterdam doorgebracht om het 'ongelukje' te verbergen. Een jaar voor de geboorte van Erasmus kregen zijn ouders al samen een kind: Pieter.

Erasmus heeft drie jaar in Rotterdam gewoond en is toen vertrokken naar Gouda. Zijn leven lang heeft hij het idee over zijn onwettige geboorte moeten torsen en de gevolgen moeten dragen van de 'geestelijke' status waarin hij door zijn opvoeding was terechtgekomen. Pas rond zijn vijftigste (1517) werd Erasmus dankzij pauselijke dispensatie van de ernstige maatschappelijke gevolgen van zijn onwettige geboorte verlost. Hij heeft nogal met zijn levensverhaal gehaspeld, waarbij hij in zijn brieven aan de paus gebruik heeft gemaakt van een achternaam die wellicht van zijn moederszijde stamt. Al doende heeft hij zijn jeugdjaren gemystificeerd en zijn geboortejaar met onzekerheden omhuld.

Opleiding

 

Tussen 1473 en 1478 was Erasmus leerling van de parochieschool - de voorloper van de Latijnse school en het Coornhert Gymnasium - in Gouda, waar hij les kreeg van zijn oom Pieter Winckel, de latere onderpastoor van de Sint-Janskerkhofkerk.[6] Het is in deze periode dat Erasmus in Utrecht, hoofdstad van het gelijknamige bisdom, bij de zangmeester en componist Jacob Obrecht les zou hebben gekregen in onder andere muziek.

Hij volgde na 1478 de lessen aan de door de Broeders van het Gemene Leven in humanistische zin beïnvloede Latijnse school te Deventer, die met de Latijnse school in Zwolle bekendstond als de beste onderwijsinstelling van de noordelijke Nederlanden. Hij kreeg daar eerst typisch middeleeuws onderwijs met relatief veel Latijn. Vanaf 1483 was de humanist Alexander Hegius rector in Deventer. Hegius voerde een belangrijke curriculumvernieuwing door: hij voegde er Grieks aan toe, een vak dat tot dan toe alleen op universiteiten (Leuven, Keulen) als verdere specialisatie werd gegeven. Op die manier kreeg Erasmus zijn eerste lessen Grieks. Ook zag en hoorde hij hier Rudolf Agricola, die hij zijn leven lang als een voorbeeld en inspirator is blijven zien. Wegens een pestuitbraak ontvluchtte Erasmus in 1485 de stad Deventer. Hij studeerde verder aan de Latijnse school in 's-Hertogenbosch.

Onder druk van zijn voogden deed Erasmus in 1487 zijn intrede in het Klooster Emmaüs te Stein bij Gouda. Hier schreef hij zijn declamatio (oefentoespraak) en De contemptu mundi, een oprecht pleidooi voor het kloosterleven. Erasmus had namelijk geen kritiek op het ideaal, maar wel op de pietluttige regeltjes en de beknotting van de menselijke vrijheid. Een tweede, later uitgegeven jeugdwerk verried zijn grote kennis van de antieke en humanistische literatuur. Het thema is de verhouding tussen profane literatuur en christelijke vroomheid, het boek kreeg de titel Liber Antibarbarorum (Antibarbari). Het werk is hoogstwaarschijnlijk in het voorjaar van 1495 tot stand gekomen in het kasteel van Halsteren in het dorp Lepelstraat of kasteel van Borgvliet in Bergen op Zoom waar hij regelmatig verbleef met vriend Jacobus Battus (1465-1502).

De priesterwijding van Erasmus op 24 april 1492 (feestdag van de evangelist Marcus) door de toenmalige wijbisschop Jan van Tiel in de Dom van Utrecht bond hem meer aan het geestelijke leven, maar bood hem ook meer mogelijkheden tot studie. Hij kreeg de mogelijkheid kanselier (secretaris) van Hendrik van Bergen, de aartsbisschop van Kamerijk, te worden. Om dit mogelijk te maken en toch priester te blijven kreeg hij, mede vanwege zijn zwakke gezondheid en zijn studies, een tijdelijke dispensatie van bepaalde religieuze verplichtingen, zoals het lezen van de mis en het voorgaan in misvieringen – normaal gesproken kerntaken van een priester. Paus Leo X maakte deze dispensatie later permanent.

Met toestemming en een stipendium van bisschop Van Bergen mocht Erasmus in 1495 een theologiestudie in Parijs beginnen. Het onderwijs werd beheerst door de Scotisten, scholastieke theologen die zich verloren in eindeloze spitsvondigheden hetgeen volgens Erasmus weinig meer met de christelijke basisgeschriften gemeen had. Hier leerde hij de nestor der Parijse humanisten, Robert Gaguin, kennen. Doordat hij ook les gaf, leerde hij veel mensen kennen.

 

Quinten Metsys (Massijs), bronzen penning van 105 mm, gemaakt in 1519 in opdracht van Erasmus

Zo kwam hij in Engeland, waar hij een half jaar verbleef, in aanraking met het zoontje van de Engelse koning, de latere Hendrik VIII en met belangrijke humanisten als John Colet en Thomas More, de auteur van 'Utopia'. Hij gaf les aan de Universiteit van Oxford. Terug in Parijs schreef hij in 1500 zijn eerste boek, een verzameling Adagia, spreekwoorden. Het eerste succesboek in de jonge geschiedenis van de boekdrukkunst na een grote tegenvaller: hij zat wanhopig verlegen om geld nadat Engelse douanebeambten al het Engelse geld in zijn bagage in beslag hadden genomen.

Humanist[bewerken | brontekst bewerken]

 

In 1502 kreeg Erasmus op voorspraak van de theoloog Adriaan Boeyens, de latere paus Adrianus VI, een post aangeboden op de universiteit van Leuven, die hij echter niet aanvaardde. Hij legde zich toe op vertalingen uit het Grieks.

In 1506 vertrok Erasmus voor drie jaar naar Italië. Op de terugweg (richting Engeland) schreef hij zijn Lof der zotheid. Door uit te gaan van een zot als spreker kon hij in deze declamatio de spot drijven met de misplaatste ernst waarmee alle mensen, ongeacht beroep, stand, of positie, hun eigen belangen najoegen, en de groteske kortzichtigheid waarmee zij klaar stonden met hun oordeel over elkaar.

 

De Universiteit van Basel (Zwitserland), waar Erasmus enkele jaren heeft gewerkt

De kopij van de Adagia-herdruk kwam per abuis bij de Bazelse drukker Johannes Froben terecht. Erasmus vond diens werk zo keurig dat hij naar Bazel reisde en daar ook zijn twee grote filologische werken, de tweetalige uitgave van het Nieuwe Testament en zijn editie van de brieven van de kerkvader Hiëronymus, schreef (vertaalde) en uitgaf. Bij zijn terugkeer werd hij benoemd tot raadsheer van keizer Karel V en vestigde hij zich in de Nederlanden (1516-1521), waar hij in Antwerpen, Brugge, Leuven en Mechelen verbleef. In 1519 liet hij door Quinten Metsys (Massijs) in Antwerpen een penning over zichzelf maken; een van de allervroegste in de Nederlanden gemaakte penningen. In 1521 woonde hij ook enige tijd in Anderlecht, als gast van zijn vriend Pieter Wyckman.

Tijdens deze 'Zuid-Nederlandse periode' realiseerde Erasmus het plan van zijn vriend Jeroen van Busleyden: de stichting van het Leuvense Collegium Trilingue. Dit college zou bijdragen aan de verspreiding van Erasmus' opvattingen over de studie van de klassieke talen. Verder beijverde hij zich voor de opzet in Leuven van een moderne priesteropleiding. Zijn activiteiten en geschriften werden met argwaan gevolgd door behoudende geestelijken en theologen, en toen in 1521 Erasmus' critici Jacques Masson en Nicolaas Baechem werden aangesteld als inquisiteurs van de Lage Landen, week hij uit naar Bazel.[7] In Frankrijk werd hij onderzocht door de inquisiteur Noel Beda, die in 1527 een lijst van ketterijen voorlegde aan het Parlement van Parijs. In 1529 werd Louis de Berquin, vertaler van Erasmus' werken, op de Place Maubert verbrand. In 1531 werd de verspreiding van Erasmus' boeken in Frankrijk verboden, en in 1559 verscheen zijn naam in de Index librorum prohibitorum als "auctor damnatus" (veroordeelde schrijver). Er mocht in boeken niet meer naar hem worden verwezen, en zelfs in al gedrukte boeken moest zijn naam onleesbaar worden gemaakt.

Erasmus onderhield een uitgebreide briefwisseling met verschillende vooraanstaande humanisten, waaronder Viglius. De laatste jaren van zijn leven bracht hij door te Freiburg im Breisgau in Duitsland.

In 1535 keerde hij terug naar Bazel in Zwitserland. Daar overleed hij op 12 juli 1536. Zijn graf ligt in de Münster van Bazel. Zijn laatste woorden waren volgens de overlevering: 'Lieve God'.

​

​Maarten Luther

Maarten Luther (Duits: Martin Luther) (Eisleben, 10 november 1483 – aldaar, 18 februari 1546) was een Duits protestantse theoloog en reformator. Begonnen als augustijner broeder (1506) die het sacrament van de priesterwijding ontvangen had (1507), ontwikkelde hij zich na zijn benoeming in 1508 tot hoogleraar in de moraaltheologie aan de Universiteit van Wittenberg tot de leidende persoonlijkheid van de Reformatie in het Duitse Rijk. Het in een brief aan aartsbisschop Albrecht van Brandenburg opstellen van zijn academische stellingen tegen de handel in aflaten, op 31 oktober 1517, is het symbolische begin van het protestantisme. In 1521 werd Luther door paus Leo X geëxcommuniceerd.

​

Schisma Anglicaanse Kerk 1534 (Hendrik VIII)

Reeds in de eerste eeuwen na Christus is er van een geordende kerkgemeenschap sprake met een bisschop in Londen. Uit de kernen in het noorden (Lindisfarne, York) en in het zuiden (Salisbury, Canterbury) groeide onder de heilige Augustinus van Canterbury (597-604), stichter van de Katholieke Kerk in Engeland, een (in termen van vandaag) meer nationaal kerkverband, dat zich sterk op Rome richtte. De term "Ecclesia Anglicana" ("Engelse Kerk") komt al in de Magna Carta voor (1215).

Het ontstaan van de Anglicaanse Kerk[bewerken | brontekst bewerken]

Thomas Cranmer op de brandstapel

Thomas Cranmer (2 juli 1489 – Oxford, 21 maart 1556) was de eerste anglicaanse aartsbisschop van Canterbury tijdens het bewind van de Engelse koningen Hendrik VIII en Eduard VI.

Cranmer bewerkstelligde in 1533 de nietigverklaring van het huwelijk tussen Hendrik VIII en Catharina van Aragon en verklaarde Hendriks tweede huwelijk, met Anna Boleyn, geldig. In datzelfde jaar werd een nieuwe prinses geboren, Elizabeth I, en werd Cranmer door paus Clemens VII geëxcommuniceerd.

In 1533 legt Hendrik de Act of Supremacy voor aan het parlement. Hiermee wordt aan het parlement gevraagd om Hendrik hoofd van de kerk te maken en hiermee te erkennen dat de koning van Engeland de man is die de meeste macht had op aarde, direct onder God en daarmee ook het hoofd van de Kerk van Engeland.

Als eerste maatregel van het nieuwe kerkhoofd werd een meer liberale huwelijkswetgeving afgekondigd.

Daarna werden de kloosterorden ontbonden en Hendrik verplichtte de monniken om de daken van de kerken en kloosters te verwijderen, zodat ze al spoedig in staat van verval verkeerden. Hendrik confisqueerde de goederen van de Katholieke Kerk en die van de kloosters en congregaties. De opbrengsten waren voor de Engelse kroon en voor zijn naaste medewerkers. De afkeer die vele Engelsen hadden van Rome speelde hem bij dit alles in de kaart.

Eén jaar later, in 1534 wordt de Act of Supremacy aangenomen, waarmee de Anglicaanse Kerk als zelfstandig instituut ontstond.

Cranmer was hervormingsgezind en stimuleerde nieuwe kerkgemeenschappen van protestantse vluchtelingen. Hij was voorstander van een snelle protestantisering van de Anglicaanse Kerk en voer een sterk antiroomse koers. Het universele gezag van de paus werd ontkend en in 1534 werd de band met Rome verbroken. In dat jaar werd ook het verplichte celibaat afgeschaft.

Theologisch gezien was Hendrik VIII conservatief en wars van het reformatorische gedachtegoed. De liturgie bleef dan ook nagenoeg gelijk aan die van de Rooms-Katholieke Kerk. In deze begintijd was er dus veel strijd over de te bepalen interne standpunten van de 'nieuwe kerk'. De protestanten (reformatie) wonnen aan invloed en de verhouding met de katholieken was gespannen.

Hendriks lord chancellor Thomas More, die ook een vooraanstaand humanistisch geleerde en vriend van Erasmus was, verzette zich hardnekkig tegen zowel de scheiding van Catharina van Aragon als tegen de breuk met Rome. Daardoor liet Hendrik zich echter niet van zijn plannen afbrengen.

Thomas More kwam ten val, werd berecht wegens hoogverraad en in 1535 onthoofd. Ook John Fisher, bisschop van Rochester, werd gearresteerd wegens zijn verzet tegen Hendrik; toen de paus Fisher vervolgens tot kardinaal verhief, eindigde ook hij in datzelfde jaar op het schavot.

Er was wel wat verspreid rooms-katholiek verzet, maar de katholieken die zich erbij neerlegden werden ongemoeid gelaten. De protestanten werden intussen wel hevig vervolgd. Later kwam er wat meer toenadering tot de protestanten. De door Rome toegekende titel 'Fidei defensor' raakt Hendrik uiteindelijk kwijt en hij werd in 1538 zelfs geëxcommuniceerd, maar die titel werd in 1544 door het Engelse parlement weer erfelijk toegekend aan de kroonprins, zijn 7-jarige zoon Eduard VI. Tot op de dag van vandaag draagt het Engelse/Britse staatshoofd deze titel, maar dus niet, zoals oorspronkelijk bedoeld, als verdediger van het katholieke geloof maar van dat van de Anglicaanse Kerk, waarvan hij/zij formeel het hoofd is.

​

In 1548 introduceert Cranmer het Engelstalige Book of Common Prayer, dat de oude Latijnse liturgie verving. Hij kan als de grondlegger van de anglicaanse theologie beschouwd worden. Uiteindelijk hebben de invloeden van de Engelse Reformatie tot een middenweg tussen roomsgezinden en protestanten geleid. De Anglicaanse Kerk is geboren. Religieuze twistpunten zullen uiteindelijk leiden tot de Engelse burgeroorlog in de 17e eeuw.

Nadat Thomas Cranmer een belangrijke politieke rol had gespeeld tijdens het korte bewind van Eduard VI en Jane Grey, kwam in 1553 Maria Tudor aan de macht.

Zij had het terugbrengen van Engeland bij de Katholieke Kerk als voornaamste doel en schuwde daarbij geen middel; zodoende verwierf zij de bijnaam 'Bloody Mary'. Veel tegenstanders kwamen op de brandstapel. Haar campagne leidde ook tot Cranmers berechting als ketter en veroordeling tot de brandstapel. Daarmee heeft hij in de anglicaanse traditie de status van martelaar en een soort heilige verworven.

Uiteindelijk leidden de invloeden van de Engelse Reformatie tot een middenweg ("via media"), die zich tussen roomsgezinden en puriteinen positioneerde. Richard Hooker is daarbij een invloedrijke theoloog geweest. In de traditie van de Kerk verenigt zij dan ook evangelicale en katholieke geloofselementen. Zij noemt zichzelf "katholiek en hervormd", men zou ook kunnen zeggen "katholiek maar niet rooms". De godsdienst volgt de vormen van de Kerk van Engeland, zoals deze vooral in het Book of Common Prayer door Thomas Cranmer zijn geformuleerd. De hiërarchische ordening is typisch katholiek, de vrijheid in geloofspunten, de eredienst en de rechtvaardigingsleer eerder op de Reformatie gebaseerd. Het verplichte celibaat kent de Anglicaanse Kerk van 1534 af aan niet.

Heden[bewerken | brontekst bewerken]

​

De Kerk van Engeland heeft tegenwoordig ongeveer 13,4 miljoen leden.[1] De gehele Anglicaanse Gemeenschap heeft naar schatting circa 85 miljoen leden.[2]

De "Kerk van Engeland" met haar twee kerkprovincies (York en Canterbury) vormt met een groot aantal andere anglicaanse kerken een wereldwijde Anglican Communion. De juridische zelfstandigheid en het ontbreken van een formeel leergezag op het hoogste niveau kan tot spanningen leiden. Zo veroorzaakte de Episcopaalse Kerk (de Anglicaanse Kerk van de VS) grote spanningen door het wijden van een bisschop die naar algemeen-anglicaanse normen niet voor wijding in aanmerking kwam. Een speciale commissie deed uitvoerig onderzoek en haar aanbevelingen in het zgn. Windsor Report (2004) worden thans wereldwijd bestudeerd en zullen wellicht in 2008 (Lambethconferentie van alle bisschoppen) tot nadere regelingen en/of maatregelen leiden.

In een groter verband kan men spreken van andere Kerken die in doctrine of liturgische traditie anglicaans zijn, maar hier toch een afscheiding van vormen, zoals de Vrije Kerk van Engeland (Free Church of England), of een aantal "voortgezette kerken" (continuing churches) die bijvoorbeeld uit ongenoegen over de priesterwijding van vrouwen tot stand kwamen. De Traditional Anglican Communion is hiervan de bekendste.

Geloofsleer en uitoefening[bewerken | brontekst bewerken]

​

Na de koning of koningin van Engeland is de aartsbisschop van Canterbury het hoofd van de kerk. Hij heeft in vergelijking met de paus van Rome niet hetzelfde gezag over zijn kerk.

Twee belangrijke hoofdstromingen binnen de Anglicaanse Kerk zijn de Hogere Kerk (High Church), die een "hoge" of objectiverende doctrinale opvatting heeft over het wezen van de Kerk en over de sacramenten, en daarin meer katholiek van leer is, en de Lagere Kerk (Low Church), die meer evangelicale en subjectiverende kenmerken heeft en bijvoorbeeld de persoonlijke geloofskeuze sterk benadrukt.

​

Sacramenten[bewerken | brontekst bewerken]

De Anglicaanse Kerk kent - net als de meeste kerkgenootschappen - sacramenten. In de mate dat men deze al of niet beschouwt als gebaseerd op het Evangelie, maakt men in de Anglicaanse Kerk een onderscheid tussen de sacramenten: doopsel en eucharistie worden als Evangelische sacramenten beschouwd, biecht, huwelijk, vormsel, priesterwijding en ziekenzalving als niet-evangelisch. Het is afhankelijk van de stroming binnen de Anglicaanse Kerk hoe belangrijk de plaats van sacramenten is binnen de liturgie. In de High Church, die qua vorm sterk lijkt op het katholicisme hebben de sacramenten een belangrijker rol dan in de Low Church waar de prediking meer centraal staat.

​

Priesterschap[bewerken | brontekst bewerken]

Het priesterschap of het sacrament van wijding is vergelijkbaar met dat van de Katholieke Kerk. Ook in de Anglicaanse Kerk kent het wijdingsambt drie graden, namelijk dat van diaken, presbyter en bisschop. Er zijn echter ook verschillen. Sinds 1534 is het celibaat niet meer verplicht. In de 20e eeuw is het ambt ook opengesteld voor vrouwen. Dat verliep in stappen. Sinds 1986 kunnen vrouwen gewijd worden tot diaken, sinds 1993 tot priester en sinds 2005 tot bisschop.

​

Structuur van de Anglicaanse Kerk[bewerken | brontekst bewerken]

Kaart van de bisdommen van de Anglicaanse Kerk in Engeland.â–  kerkprovincie Yorkâ–  kerkprovincie Canterbury

De Anglicaanse Kerk is georganiseerd in bisdommen. De bisdommen zijn verenigd in een kerkprovincie. Binnen een kerkprovincie is er slechts één aartsbisdom waarvan de aartsbisschop ook automatisch metropoliet is van de kerkprovincie. Daarnaast kent de Anglicaanse Kerk ook suffragane bisschoppen. Dit zijn bisschoppen die verbonden zijn aan een diocesane bisschop, vergelijkbaar met de hulpbisschoppen in de Katholieke Kerk. Daarboven kent de Anglicaanse Kerk achtendertig primaten. Zij vormen het hoogste orgaan van de wereldwijde Anglicaanse Gemeenschap. Sommige van deze primaatschappen zijn verbonden aan een bepaald bisdom, zoals dat van Canterbury. Andere zijn dat niet, zoals het primaatschap van Canada.

​

België en Nederland[bewerken | brontekst bewerken]

In België telt de Kerk van Engeland naar schatting 10.000 leden, voornamelijk geconcentreerd in grote steden als Brussel en Antwerpen.[3] De Kerk van Engeland heeft circa 30.000 leden in Nederland.[bron?] In de twaalf anglicaanse kerken in Nederland komen wekelijks in totaal 2000 tot 3000 mensen.

De Episcopaalse Kerk van de Verenigde Staten, de anglicaanse kerk van Amerika, heeft één parochie in Waterloo.[4]

 

De Zeventien Provinciën 1543 - 1585

De Zeventien Provinciën was een term waarmee de Habsburgse Nederlanden tussen circa 1543 tot 1585 werden aangeduid. Nadat keizer Karel V in 1543 het hertogdom Gelre had ingelijfd, was er een min of meer aaneengesloten en afgerond geheel van landsheerlijkheden ontstaan.

Alleen in het zuidelijke deel vormden het prinsbisdom Luik en het abdijvorstendom Stavelot-Malmedy nog grote enclaves, verder waren er talrijke kleinere enclaves zoals Ravenstein en Culemborg, naast grensstreken zoals het Kamerijkse en heerlijkheid Borculo. Zij hoorden tot de Nederrijns-Westfaalse Kreits.

Middels de Transactie van Augsburg (1548) en de Pragmatieke Sanctie (1549) werden dus de Habsburgse territoria gesmeed tot een politieke eenheid binnen de Bourgondische Kreits met een gemeenschappelijke erfopvolging onder het Huis Habsburg. Dit geheel van Nederlandse gewesten werd sindsdien ook wel aangeduid als 'de Zeventien Provinciën'. In opsomming waren dit op 25 oktober 1555 tijdens de troonafstand van Karel V als heer der Nederlandse gewesten:

  1. graafschap Artesië

  2. graafschap Vlaanderen

  3. Rijsels-Vlaanderen (de kasselrijen Rijsel, Dowaai en Orchies)

  4. heerlijkheid Mechelen

  5. graafschap Namen

  6. graafschap Henegouwen

  7. graafschap Zeeland

  8. graafschap Holland

  9. hertogdom Brabant (met markgraafschap Antwerpen)

  10. hertogdom Limburg en de landen van Overmaas

  11. hertogdom Luxemburg

  12. Doornik en het Doornikse (sinds 1521)

  13. heerlijkheid Friesland (sinds 1524)

  14. heerlijkheid Utrecht (sinds 1528)

  15. heerlijkheid Overijssel, incl. Drenthe, Lingen, Wedde en Westwoldingerland (sinds 1528)

  16. heerlijkheid Groningen en Ommelanden (sinds 1536)

  17. hertogdom Gelre en graafschap Zutphen (sinds 1543)[1]

De hierboven gevolgde opsomming stond echter niet geheel vast. Zeventien was op een gegeven moment het aantal statenvertegenwoordigers bij de Staten-Generaal in Brussel en mede vanwege het symbolische karakter van dat getal was men dat blijven noemen. Maar de vertegenwoordigingen konden weleens wisselen omdat een bepaalde heerlijkheid soms afhing van een andere. Zo hoorde Zutphen bij Gelre en Limburg bij Brabant. Karel V voerde echter de titel van graaf van Zutphen als apart gewest. Anderzijds had het markiezaat Antwerpen, Doornik of Rijsels-Vlaanderen soms een eigen delegatie.

​

 De Spaanse Nederlanden 1556-1715

​

  • Facebook
  • Twitter
  • LinkedIn
  • Instagram
bottom of page