I 03 06 04 Desiderius Erasmus van Rotterdam

Lezing – Desiderius Erasmus van Rotterdam


Erasmus dankt zijn voornaam aan de in de 15e eeuw populaire heilige Erasmus van Formiae,[2] van wie ook zijn vader Gerard een devote vereerder was.[noot 1] Dat hij eerst Geert Geerts (ook Gerhard Gerhards of Gerrit Gerritsz) zou hebben geheten,[3] is een legende die pas in de 17e eeuw is ontstaan.[4] Zijn geboorteplaats is Rotterdam, maar op een bekend houten borstbeeld staat Goudæ conceptus, Roterodami natus (Latijn: in Gouda verwekt; in Rotterdam geboren). Volgens een notitie van de Goudse historicus Renier Snooy (1478-1537), zou Erasmus in Gouda zijn geboren. Erasmus zelf schreef echter (in het Latijn) dat hij geboren was in Rotterdam.

Erasmus was een onwettig kind; in die tijd sprak men van een defectus natalis. Zijn vader, die hij Gerardus noemt, was een priester in Gouda en zijn moeder diens huishoudster. De moeder van Erasmus, Margaretha, die als familienaam Rogerius (Rutgers) zou hebben gehad, was een dochter van een chirurgijn uit Zevenbergen. Zijn vader Gerardus was van tien broers de op een na jongste en men besloot dat “uit zovelen er één aan God gewijd zou worden” – en dat werd hij.[5]

De moeder heeft haar zwangerschap waarschijnlijk in Rotterdam doorgebracht om het ‘ongelukje’ te verbergen. Een jaar voor de geboorte van Erasmus kregen zijn ouders al samen een kind: Pieter.

Erasmus heeft drie jaar in Rotterdam gewoond en is toen vertrokken naar Gouda. Zijn leven lang heeft hij het idee over zijn onwettige geboorte moeten torsen en de gevolgen moeten dragen van de ‘geestelijke’ status waarin hij door zijn opvoeding was terechtgekomen. Pas rond zijn vijftigste (1517) werd Erasmus dankzij pauselijke dispensatie van de ernstige maatschappelijke gevolgen van zijn onwettige geboorte verlost. Hij heeft nogal met zijn levensverhaal gehaspeld, waarbij hij in zijn brieven aan de paus gebruik heeft gemaakt van een achternaam die wellicht van zijn moederszijde stamt. Al doende heeft hij zijn jeugdjaren gemystificeerd en zijn geboortejaar met onzekerheden omhuld.

Opleiding
Tussen 1473 en 1478 was Erasmus leerling van de parochieschool – de voorloper van de Latijnse school en het Coornhert Gymnasium – in Gouda, waar hij les kreeg van zijn oom Pieter Winckel, de latere onderpastoor van de Sint-Janskerkhofkerk.[6] Het is in deze periode dat Erasmus in Utrecht, hoofdstad van het gelijknamige bisdom, bij de zangmeester en componist Jacob Obrecht les zou hebben gekregen in onder andere muziek.

Hij volgde na 1478 de lessen aan de door de Broeders van het Gemene Leven in humanistische zin beïnvloede Latijnse school te Deventer, die met de Latijnse school in Zwolle bekendstond als de beste onderwijsinstelling van de noordelijke Nederlanden. Hij kreeg daar eerst typisch middeleeuws onderwijs met relatief veel Latijn. Vanaf 1483 was de humanist Alexander Hegius rector in Deventer. Hegius voerde een belangrijke curriculumvernieuwing door: hij voegde er Grieks aan toe, een vak dat tot dan toe alleen op universiteiten (Leuven, Keulen) als verdere specialisatie werd gegeven. Op die manier kreeg Erasmus zijn eerste lessen Grieks. Ook zag en hoorde hij hier Rudolf Agricola, die hij zijn leven lang als een voorbeeld en inspirator is blijven zien. Wegens een pestuitbraak ontvluchtte Erasmus in 1485 de stad Deventer. Hij studeerde verder aan de Latijnse school in ‘s-Hertogenbosch.

Onder druk van zijn voogden deed Erasmus in 1487 zijn intrede in het Klooster Emmaüs te Stein bij Gouda. Hier schreef hij zijn declamatio (oefentoespraak) en De contemptu mundi, een oprecht pleidooi voor het kloosterleven. Erasmus had namelijk geen kritiek op het ideaal, maar wel op de pietluttige regeltjes en de beknotting van de menselijke vrijheid. Een tweede, later uitgegeven jeugdwerk verried zijn grote kennis van de antieke en humanistische literatuur. Het thema is de verhouding tussen profane literatuur en christelijke vroomheid, het boek kreeg de titel Liber Antibarbarorum (Antibarbari). Het werk is hoogstwaarschijnlijk in het voorjaar van 1495 tot stand gekomen in het kasteel van Halsteren in het dorp Lepelstraat of kasteel van Borgvliet in Bergen op Zoom waar hij regelmatig verbleef met vriend Jacobus Battus (1465-1502).

De priesterwijding van Erasmus op 24 april 1492 (feestdag van de evangelist Marcus) door de toenmalige wijbisschop Jan van Tiel in de Dom van Utrecht bond hem meer aan het geestelijke leven, maar bood hem ook meer mogelijkheden tot studie. Hij kreeg de mogelijkheid kanselier (secretaris) van Hendrik van Bergen, de aartsbisschop van Kamerijk, te worden. Om dit mogelijk te maken en toch priester te blijven kreeg hij, mede vanwege zijn zwakke gezondheid en zijn studies, een tijdelijke dispensatie van bepaalde religieuze verplichtingen, zoals het lezen van de mis en het voorgaan in misvieringen – normaal gesproken kerntaken van een priester. Paus Leo X maakte deze dispensatie later permanent.

Met toestemming en een stipendium van bisschop Van Bergen mocht Erasmus in 1495 een theologiestudie in Parijs beginnen. Het onderwijs werd beheerst door de Scotisten, scholastieke theologen die zich verloren in eindeloze spitsvondigheden hetgeen volgens Erasmus weinig meer met de christelijke basisgeschriften gemeen had. Hier leerde hij de nestor der Parijse humanisten, Robert Gaguin, kennen. Doordat hij ook les gaf, leerde hij veel mensen kennen.

Quinten Metsys (Massijs), bronzen penning van 105 mm, gemaakt in 1519 in opdracht van Erasmus

Zo kwam hij in Engeland, waar hij een half jaar verbleef, in aanraking met het zoontje van de Engelse koning, de latere Hendrik VIII en met belangrijke humanisten als John Colet en Thomas More, de auteur van ‘Utopia’. Hij gaf les aan de Universiteit van Oxford. Terug in Parijs schreef hij in 1500 zijn eerste boek, een verzameling Adagia, spreekwoorden. Het eerste succesboek in de jonge geschiedenis van de boekdrukkunst na een grote tegenvaller: hij zat wanhopig verlegen om geld nadat Engelse douanebeambten al het Engelse geld in zijn bagage in beslag hadden genomen.

Humanist
In 1502 kreeg Erasmus op voorspraak van de theoloog Adriaan Boeyens, de latere paus Adrianus VI, een post aangeboden op de universiteit van Leuven, die hij echter niet aanvaardde. Hij legde zich toe op vertalingen uit het Grieks.

In 1506 vertrok Erasmus voor drie jaar naar Italië. Op de terugweg (richting Engeland) schreef hij zijn Lof der zotheid. Door uit te gaan van een zot als spreker kon hij in deze declamatio de spot drijven met de misplaatste ernst waarmee alle mensen, ongeacht beroep, stand, of positie, hun eigen belangen najoegen, en de groteske kortzichtigheid waarmee zij klaar stonden met hun oordeel over elkaar.

De Universiteit van Basel (Zwitserland), waar Erasmus enkele jaren heeft gewerkt

De kopij van de Adagia-herdruk kwam per abuis bij de Bazelse drukker Johannes Froben terecht. Erasmus vond diens werk zo keurig dat hij naar Bazel reisde en daar ook zijn twee grote filologische werken, de tweetalige uitgave van het Nieuwe Testament en zijn editie van de brieven van de kerkvader Hiëronymus, schreef (vertaalde) en uitgaf. Bij zijn terugkeer werd hij benoemd tot raadsheer van keizer Karel V en vestigde hij zich in de Nederlanden (1516-1521), waar hij in Antwerpen, Brugge, Leuven en Mechelen verbleef. In 1519 liet hij door Quinten Metsys (Massijs) in Antwerpen een penning over zichzelf maken; een van de allervroegste in de Nederlanden gemaakte penningen. In 1521 woonde hij ook enige tijd in Anderlecht, als gast van zijn vriend Pieter Wyckman.

Tijdens deze ‘Zuid-Nederlandse periode’ realiseerde Erasmus het plan van zijn vriend Jeroen van Busleyden: de stichting van het Leuvense Collegium Trilingue. Dit college zou bijdragen aan de verspreiding van Erasmus’ opvattingen over de studie van de klassieke talen. Verder beijverde hij zich voor de opzet in Leuven van een moderne priesteropleiding. Zijn activiteiten en geschriften werden met argwaan gevolgd door behoudende geestelijken en theologen, en toen in 1521 Erasmus’ critici Jacques Masson en Nicolaas Baechem werden aangesteld als inquisiteurs van de Lage Landen, week hij uit naar Bazel.[7] In Frankrijk werd hij onderzocht door de inquisiteur Noel Beda, die in 1527 een lijst van ketterijen voorlegde aan het Parlement van Parijs. In 1529 werd Louis de Berquin, vertaler van Erasmus’ werken, op de Place Maubert verbrand. In 1531 werd de verspreiding van Erasmus’ boeken in Frankrijk verboden, en in 1559 verscheen zijn naam in de Index librorum prohibitorum als “auctor damnatus” (veroordeelde schrijver). Er mocht in boeken niet meer naar hem worden verwezen, en zelfs in al gedrukte boeken moest zijn naam onleesbaar worden gemaakt.

Erasmus onderhield een uitgebreide briefwisseling met verschillende vooraanstaande humanisten, waaronder Viglius. De laatste jaren van zijn leven bracht hij door te Freiburg im Breisgau in Duitsland.

In 1535 keerde hij terug naar Bazel in Zwitserland. Daar overleed hij op 12 juli 1536. Zijn graf ligt in de Münster van Bazel. Zijn laatste woorden waren volgens de overlevering: ‘Lieve God’.